Wie Ronda zegt, zegt brug. De ‘Puente Nuevo’ is immers een van de meest gefotografeerde plekjes van heel Spanje. Ronda ligt aan de uitlopers van de Sierra de las Nieves en de Sierra de Grazalema en het is alsof de rivier Guadalevin als boter door de rotsen is gesneden, waarop de stad ligt.

Beide stadsgedeelten zijn eigenlijk verbonden door drie bruggen: de oudste is de smalle stenen Puente Arabe en ligt in het diepste punt van de ‘Tajo de Ronda’; de kloof is daar ruim honderd meter diep. Toen in de zestiende eeuw de oue stad - la Ciudad – te klein werd voor de bloeiende handel en op de oostflank van de Tajo een volledig nieuwe handelswijk, de Mercadillo, uit de grond werd gestapt, bleek het brugje ook al snel te klein en werd een eindje verder een nieuwe en bredere brug gebouwd. Deze nieuwe brug gaat nu door het leven als de ‘Puente Viejo’ of oude brug, want al snel bleek ook zij niet te voldoen aan de eisen van het steeds toenemende handelsverkeer. In 1751 werd de eerste steen gelegd van wat nu een van de meest bekende bruggen ter wereld is; ruim 42 jaar zou het duren voor de Puente Nuevo gebruikt kon worden. Niet alleen als verbinding tussen de twee flanken van de kloof, maar ook als… gevangenis en martelkamer: tot in de Burgeroorlog van 1936-1939 werden gevangenen opgesloten, gemarteld en zonder pardon van de brug gesmeten..
Twee emmertjes water halen
Maar goed, we wilden wel eens iets anders zien dan die brug(gen). Als je van Calle Virgen de la Paz, voorbij de stierenvechtersarena, over de brug naar Calle Arminián loopt en je slaat dan linksaf de Calle de Santo Domingo in, dan sta je plots voor een vrij anoniem gebouw dat volgens het uithangbord het ‘Palacio del Rey Moro’ zou moeten zijn. De werkelijkheid is iets bescheidener: het is nooit de woning van een Moorse koning geweest. Het zeer ruime huis met zijn prachtige tuin is zelfs pas gebouwd lang na de Moorse overheersing! Maar het bijzonderste eraan bevindt zich niet boven maar onder de grond en dat is wel degelijk authentiek Moors: 'la mina de agua'.
De 'watermijn', hoor ik je zeggen? In de veertiende eeuw lag Ronda voortdurend in de vuurlijn van de strijdende katholieken (uit Sevilla) en de Moren (uit Granada), die de stad bezet hieden. Uiteraard was de watertoevoer afgesneden, maar Abomelik zette gevangengenomen christenen als slaaf aan het werk en liet hen een trap uithouwen in het rotsgebergte, tot aan de rivier, om zo de waterbevoorrading voor zijn paleis en de binnenstad te verzekeren. Heel het opzet was een slecht bewaard geheim, want in Ronda liep al snel het gerucht dat ‘de christenen sterven terwijl ze emmers water naar boven halen.’
Nieuwsgierigheid lokte me naar binnen, langs een steile trap met veel te hoge treden waar maar geen einde aan leek te komen. Na iedere bocht dacht ik ‘nu is het genoeg geweest, ik keer op mijn stappen terug’, maar mijn neus krulde: ik moest en zou weten waar de trap eindigde. Na welgeteld 274 treden (je leest het goed: tweehonderd vierenzeventig!) stond ik aan de oever van de Guadalevin, die van op de brug slechts een smal zilveren lint leek. Dit was dus het traject dat de slaven steeds opnieuw hadden afgelegd met hun emmers water. Mijn nieuwsgierigheid mocht dan wel bedwongen zijn, de 274 treden terug naar boven zullen me nog lang bijblijven…
Over water gesproken, een beetje verder naar beneden in de vroegere leerlooierswijk Cutiderías liggen de ruïnes van de Arabische baden. Los baños arabes de Ronda zijn de best bewaard gebleven badhuizen in heel Spanje en Portugal. Ze dateren uit de twaalfde of dertiende eeuw en je kan nog altijd zien waar de ezels rondjes draaiden om het broodnodige water naar boven te halen, wat dan via een uitgebreid systeem van buizen en kanaaltjes naar de verschillende badruimtes werd geleid. Het doet me eraan denken: ik wil dolgraag eens een ‘all-in’ in een hedendaags badhuis.